Cockburn's first Stateside success produced a #21 pop hit with "Wondering Where the Lions Are," but there is much better material to be found here on one of his best albums. The lyrics tend to be spacier, and, musically, Cockburn begins to aggressively synthesize Third World rhythms with his singer/songwriter-style folk.
Rick Clark
Enige weken geleden vestigde Kees Baars, middels een artikel over April Wine de aandacht op de hardrock-hausse in Canada. Een in verhouding tot het inwoneraantal groot aantal groepen concurreert in het genre tegen het Britse en Amerikaanse geweld. Ondanks de sterk chauvinistische inslag van de meeste Canadezen blijkt het in die en in de meeste andere sectoren van de popmuziek onmogelijk genoegen te nemen met de ondanks de gigantische oppervlakte toch zeer beperkte speelruimte van het land. De Friezen onder ons kennen dit probleem wel: vervang Rush door Irolt, maple leaves door pompeblêden, Quebec door Joure. Zelfs Rients Gratama zwichtte voor de randstad.
Een eerdere generatie popmuzikanten vestigde zich onder aanvoering van Neil Young, Joni Mitchell en The Band al snel in de Verenigde Staten, dichter bij het koude vuur van de platenindustrie, een nieuwe scene van muzikale vrienden en een groter publiek. Hun werk echter heeft door de jaren heen het tijdloze karakter bewaard dat het had toen ze de moederschoot "up north" verlieten.
De meest uitgesproken zanger van de laatste twintig jaar is zonder twijfel Gordon Lightfoot. Zijn 400 songs weerspiegelen de rust en de grootsheid van het Canadese landschap, de onmetelijke wouden van British Colombia (Oom Donald beleefde er met de neefjes menig spannend avontuur) en de graanvelden van Saskatchewan. Vóór een optreden beklom hij even een bergje of vocht hij met de beer. Lightfoot, die deze maand z'n tiende elpee voor Warner Brothers uitbrengt, pendelt momenteel tussen de U.S.A. en Canada, waar hij respectievelijk een graag geziene gast en een nationale held is; z'n nummers zijn door de Groten der Aarde gecovered. In zijn voetsporen is reeds geruime tijd een zanger/gitarist getreden, wiens talent verbijsterend kan worden genoemd. Hij straalt de serene rust van Lightfoot uit, maar doet eerder nog denken aan de in 1974 veel te vroege overleden Engelse zanger Nick Drake. Zijn naam is Bruce Cockburn (spreek vooral uit Coburn) en zijn muziek is van een spirituele schoonheid die zelfs het meest duurzaam verstoorde bioritme in evenwicht herstelt. Mijn bijna altijd onoverkomelijke bezwaren tegen teksten met een religieuze inslag worden in dit geval weggevaagd door Cockburn's kracht om bij de luisteraar visioenen van vreugde en verdriet op te roepen. Cockburn wordt wel Canada's best bewaarde geheim genoemd, niet in het minst omdat hij tot voor kort niet van een grensoverschrijding leek te willen weten. Nu, met z'n TIENDE elpee Dancing In The Dragon's Jaws lijkt daar verandering in te komen. Het relatieve isolement wordt deels door een betere distributiedeal verbroken, de plaat is zelfs in Nederland normaal uitgebracht. Het procédé voor het maken van deze elpee week niet noemenswaard af van dat van de andere hoogwaardige op het "True North" label verschenen platen. Het zelfgeschreven repertoire wordt in Toronto op technisch verhelderende wijze opgenomen. Met behulp van een sober instrumentarium van akoestische gitaar, bas en drums (incidenteel aangevuld met piano, marimba of dulcimer) ontstijgen Cockburn en zijn vaste begeleiders het folkidioom door jazzritmes, bluesinvloeden en klassieke thema's te versmelten. Zijn gitaarspel, zowel zes- als twaalfsnarig, klinkt zeker zo vol, zo rijk als dat van Leo Kottke, maar Bruce maakt z'n niet geringe techniek voortdurend ondergeschikt aan de songs die afwisselend van melodie (Europese en Oosterse invloeden) en "joy" in vele varianten tot tekstthema's hebben. Opvallend zijn verder de fraaie hoezen en de uitvoerige, meestal tweetalige informatie. De teksten gekoppeld aan de plaats waar ze geschreven zijn, het traditionele Franse nummer, de tongval en bij vlagen het vibrato van Neil Young.
In het Zuiden van de Verenigde Staten, in Nashville om precies te zijn, speelt nog steeds Mac Gayden (ex-Area Code, ex-Barefoot Jerry) na een tweetal commercieel geflopte elpees voor ABC in, naar ik aanneem, volstrekte anonimiteit. Net als Cockburn bezit hij het magische vermogen om de "elementen" in muziek om te zetten. Ook hij put uit verschillende disciplines als soul en muziek van The Appalachian Mountains. Het verschil met zijn Canadese pendant is dat deze zich, als de rest van de wereld niets van hem horen wil, toch een heel land aan z'n voeten weet. Een gouden plaat bij 50.000 exemplaren, wat koffieconcerten. Eigenlijk best uit te houden. Tot het eind der tijden als de gitaristen van April Wine al lang moegestreden zijn.
Jan-Maarten de Winter
Douwe van der Zwaag